Vooraf: wat houdt een recht van vruchtgebruik in?
Vruchtgebruik (in het Latijn ‘usus’: gebruik en ‘fructus’: de vruchten) is het recht om een goed te gebruiken en de vruchten ervan (zowel m.b.t roerende als onroerende goederen) te ontvangen. De vruchtgebruiker bezit met andere woorden bepaalde rechten op een goed, waarvan het eigendomsrecht toebehoort aan iemand anders, met name de blote eigenaar. Het vruchtgebruik en de blote eigendom zijn nauw met elkaar verweven: noch de vruchtgebruiker, noch de blote eigenaar kan eenzijdig beschikken over het volledige goed (bv. verkoop), zonder voorafgaande toestemming van de andere.
Wanneer iemand zowel het vruchtgebruik als de blote eigendom van een goed bezit, is deze volle eigenaar van dat goed. Een volle eigenaar kan naar eigen inzichten beschikken over het goed: bv. schenken, verkopen, uitlenen, gebruiken, verhuren, enz. Hij heeft dus de volle bevoegdheid over het goed (1).
Vruchten en opbrengsten
De begrippen ‘vruchten’ en ‘opbrengsten’ zijn belangrijke noties voor diverse figuren binnen het goederenrecht, in het bijzonder voor het recht van vruchtgebruik.
- Een vrucht is datgene wat een goed periodiek voortbrengt zonder dat geraakt wordt aan de kapitaalwaarde van het goed (bv. dividenden, rente, huurinkomsten).
- De opbrengst is datgene wat het goed opbrengt maar waarbij wordt ingeteerd op de kapitaalwaarde van het goed.
In dit verband bepaalt het nieuw goederenrecht dat de vruchtgebruiker recht heeft op de vruchten van het goed die tijdens de duur van het vruchtgebruik opeisbaar zijn geworden. De vruchtgebruiker heeft echter geen recht op de opbrengsten, die in beginsel aan de blote eigenaar toebehoren (2).
Een voorbeeld betreft de uitkering van dividenden, waarbij sinds lange tijd wordt aanvaard dat deze kwalificeren als vruchten. De vruchtgebruiker van aandelen van een vennootschap heeft recht op de dividenden van zodra deze opeisbaar worden gedurende het vruchtgebruik. Men neemt hierbij als referentiepunt de beslissing van de algemene vergadering tot uitkering van de dividenden. Wordt de beslissing tot uitkering van de dividenden genomen tijdens de periode van het vruchtgebruik, dan komen deze volledig toe aan de vruchtgebruiker.
Wordt de beslissing evenwel genomen op een moment waarop het vruchtgebruik niet langer bestaat, dan komen de dividenden toe aan de blote eigenaar (en dit zelfs wanneer de uitkering betrekking heeft op een periode waarin het vruchtgebruik nog bestond) (3).
Hoewel het onderscheid tussen de vruchten en de opbrengsten in theorie duidelijk lijkt, is dit in de praktijk vaak minder het geval.
Het vruchtgebruik m.b.t een som geld
Wanneer het vruchtgebruik betrekking heeft op een som geld, is de vruchtgebruiker voortaan verplicht om de gelden (waarop het vruchtgebruik betrekking heeft) af te zonderen op een afzonderlijke rekening, uitsluitend op zijn of haar naam. De vruchtgebruiker is eveneens verplicht om de gelden, na instemming van de blote eigenaar, te beleggen. Dit is een belangrijke nieuwigheid in de hervorming. Vroeger was men immers van oordeel dat de vruchtgebruiker vrij over de gelden kon beschikken, op voorwaarde dat eenzelfde waarde werd teruggegeven aan de blote eigenaar op het einde van het vruchtgebruik.
Deze nieuwe verplichtingen om de fondsen te individualiseren en te beleggen zijn bedoeld ter bescherming van de blote eigenaar. Het is evenwel mogelijk om hiervan af te wijken in de akte waarmee het vruchtgebruik wordt gevestigd zoals een schenkingsakte of testament.
Nemen wij het voorbeeld waarbij een langstlevende echtgenote naar aanleiding van het overlijden van haar man het vruchtgebruik over een som geld verkrijgt, en waarbij de kinderen van het echtpaar de blote eigendom verwerven. De langstlevende echtgenote zal, in haar hoedanigheid van vruchtgebruiker, de gelden op een afzonderlijke rekening moeten plaatsen (afgezonderd van de rest van haar vermogen) en deze beleggen met instemming van de blote eigenaar. Indien de toekomstige erflater wenst dat zijn echtgenote vrij over de tegoeden kan beschikken, dient hij dit op nemen in zijn testament.
Het vruchtgebruik m.b.t een effectenportefeuille
Een andere opmerkelijke nieuwigheid betreft het vruchtgebruik met betrekking tot een effectenportefeuille. Onder het nieuwe recht kent de wetgever de vruchtgebruiker van een effectenportefeuille het recht toe om te beschikken over de effecten die zich in de portefeuille bevinden, en dit onder twee voorwaarden:
- de bevoegdheid van de vruchtgebruiker om te beschikken kadert in een goed beheer van de effectenportefeuille;
- de goederen die in de plaats zijn gekomen moeten binnen de effectenportefeuille blijven, zodat het geheel behouden blijft.
Aldus biedt de hervorming een wettelijke basis voor de bevoegdheid van de vruchtgebruiker om over de afzonderlijke elementen van de effectenportefeuille te beschikken (uitgebreid beheerrecht) zonder eventuele inmenging van de blote eigenaar (4). Het is dus niet langer vereist dat de vruchtgebruiker hiervoor een beheermandaat heeft.
Aanwas van het vruchtgebruik
Wanneer twee echtgenoten samen hun -onverdeelde of gemeenschappelijke- goederen schenken aan hun kinderen met voorbehoud van vruchtgebruik, zijn er drie ‘mechanismen die ervoor zorgen dat het volledige vruchtgebruik toekomt aan de langstlevende echtgeno(o)t(e) bij overlijden van de eerststervende echtgeno(o)t(e), met name:
1. Conventionele aanwas van vruchtgebruik
In de schenkingsakte kan worden voorzien in een conventionele aanwas van vruchtgebruik ten voordele van de langstlevende vruchtgebruiker. Hierdoor verkrijgt de langstlevende echtgeno(o)t(e) het volledige vruchtgebruik bij overlijden van de eerststervende echtgeno(o)t(e), zonder dat hierop erfbelasting verschuldigd is en zonder dat het vruchtgebruik kan omgezet worden.
2. Wettelijk voortgezet vruchtgebruik (5)
De wet voorziet dat de langstlevende echtgeno(o)t(e) het vruchtgebruik verkrijgt op de goederen die de echtgenoot-schenker heeft geschonken met voorbehoud van vruchtgebruik, mits aan bepaalde voorwaarden werd voldaan. In Vlaanderen wordt dit wettelijk voortgezet vruchtgebruik belast in de erfbelasting. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waals Gewest is dit voortgezet vruchtgebruik evenwel niet belastbaar.
3. Wettelijke aanwas van vruchtgebruik
Het nieuwe goederenrecht heeft een ‘wettelijke aanwas van vruchtgebruik’ ingevoerd, waardoor de langstlevende echtgeno(o)t(e) automatisch het volledige vruchtgebruik verkrijgt op de goederen die de echtgenoten gezamenlijk met voorbehoud van vruchtgebruik hebben geschonken. Deze wettelijke aanwas van vruchtgebruik is in principe niet belastbaar in de drie gewesten. Indien de echtgenoten niet wensen dat de langstlevende echtgeno(o)t(e) het volledige vruchtgebruik verkrijgt, kunnen zij dit uitdrukkelijk uitsluiten.
In de praktijk stelt zich de vraag naar de hiërarchie tussen deze drie mechanismen. Indien de echtgenoten in de schenkingsakte geen conventionele aanwas van vruchtgebruik hebben voorzien, heeft het wettelijk voortgezet vruchtgebruik voorrang op de wettelijke aanwas van vruchtgebruik (tenzij de echtgenoten hiervan uitdrukkelijk afstand hebben gedaan), en op voorwaarde dat voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden van het wettelijk voortgezet vruchtgebruik.
Vanuit civielrechtelijk oogpunt leiden het wettelijk voortgezet vruchtgebruik en de wettelijke aanwas van vruchtgebruik tot hetzelfde resultaat, met name dat de langstlevende vruchtgebruiker het vruchtgebruik verkrijgt op het volledige geschonken goed.
Vanuit fiscaal oogpunt daarentegen, blijkt dat - voor wat betreft het Vlaamse Gewest- de wettelijke aanwas van vruchtgebruik gunstiger is voor de belastingplichtige dan het wettelijke voortgezet vruchtgebruik, aangezien deze laatste belastbaar is in de erfbelasting. Het kan dus aangewezen zijn om op dit vraagstuk te anticiperen in samenspraak met bijvoorbeeld uw notaris.
Verhouding tussen de blote eigenaar en de vruchtgebruikers inzake onroerende goederen
Verplichte beschrijving
Wanneer een onroerend goed, bijvoorbeeld naar aanleiding van een overlijden, in een verschillende verhouding wordt aangehouden (door de langstlevende ouder voor het vruchtgebruik en door het kind voor de blote eigendom), voorziet de nieuwe wet dat de vruchtgebruiker en de blote eigenaar gezamenlijk dienen over te gaan tot de beschrijving van dit onroerend goed. Deze beschrijving moet niet voldoen aan bijzondere vormvereisten en vereist evenmin een notariële akte.
Het ontbreken van een beschrijving van het goed wordt als volgt gesanctioneerd:
- Enerzijds heeft de blote eigenaar, zolang de beschrijving niet werd opgesteld, recht op de vruchten (huuropbrengsten) van het goed en kan hij in bepaalde gevallen zelfs weigeren om het goed af te staan aan de vruchtgebruiker.
- Anderzijds wordt aan het einde van het vruchtgebruik, indien er geen beschrijving werd opgemaakt bij het ontstaan van het vruchtgebruik, de vruchtgebruiker geacht het onroerend goed in goede staat en zonder gebreken te hebben ontvangen, behoudens tegenbewijs.
De vruchtgebruiker heeft er bijgevolg belang bij om de beschrijving van het goed te laten uitvoeren. Deze nieuwe beschrijvingsplicht is des te belangrijker wanneer het goed wordt aangehouden door bijvoorbeeld een stiefouder (voor het vruchtgebruik) en een stiefkind (voor de blote eigendom).
De nieuwe wet voorziet ook dat de blote eigenaar het onroerend goed één keer per jaar mag bezoeken.
Onderhoudsherstellingen en grove herstellingen
In het geval van bijvoorbeeld een gesplitste aankoop van een onroerend goed (waarbij de ouders meestal het vruchtgebruik verwerven en de kinderen de blote eigendom) of naar aanleiding van een overlijden, kunnen er discussies ontstaan tussen de vruchtgebruiker en blote eigenaar over de verdeling van de financiële lasten m.b.t de onderhoudswerken en de grove herstellingswerken van het goed.
De nieuwe wet behoudt het onderscheid tussen de onderhoudsherstellingen en de grove herstellingen.
- onderhoudsherstellingen zijn herstellingen die op korte of lange termijn noodzakelijk zijn om de waarde van het onroerend goed in stand te houden (6). Een voorbeeld hiervan zijn schilderwerken, herstellingen aan de vloer, het plafond, de trappen enz. Deze onderhoudsherstellingen zijn ten laste van de vruchtgebruiker.
- in de nieuwe wet wordt duidelijk bepaald wat men verstaat onder grove herstellingen: dit zijn herstellingen die betrekking hebben op de structuur van het goed of de inherente bestanddelen daarvan, of deze waarvan de kosten manifest de vruchten van het onroerend goed overtreffen (bv. installatie en herstelling van de centrale verwarmingsinstallatie of elektrische installatie, werken aan de gevelbekleding enz.)
De grove herstellingswerken zijn in principe ten laste van de blote eigenaar (het kind) (7).
De wetgever wou evenwel vermijden dat de blote eigenaar alleen de financiële lasten van deze werken zou moeten dragen. Om die reden werd voorzien dat de blote eigenaar kan eisen dat de vruchtgebruiker proportioneel bijdraagt in de kosten van de herstellingswerken. Deze bijdrage wordt bepaald in verhouding tot de waarde van het vruchtgebruik tegenover de waarde van de volle eigendom, berekend volgens de burgerlijke tabellen die jaarlijks in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd. Met andere woorden, hoe ouder de vruchtgebruiker, hoe groter het aandeel van de blote eigenaar in de kosten van de grove herstellingen.
Besluit
Het nieuwe goederenrecht is van toepassing op alle rechtshandelingen en rechtsfeiten die plaatsvinden na 1 september 2021. Zij is in principe niet van toepassing op situaties die vóór 1 september 2021 bestonden, tenzij partijen gezamenlijk overeenkomen om de nieuwe wet van toepassing te verklaren.
De hervorming beoogt de modernisering van het goederenrecht, met onder meer als doel om een grotere rechtszekerheid op dit gebied te creëren. De nieuwe wet kan beschouwd worden als een evolutie eerder dan een revolutie van het goederenrecht.