Onze experten volgen de economie en de financiële markten op de voet.

Nieuwe taks op de effectenrekeningen: onzekerheid troef!

Niko Hostyn - Head of Estate Planning Flanders
De wet houdende de invoering van een nieuwe “jaarlijkse taks op de effectenrekeningen” werd door de Kamer goedgekeurd op 11 februari en is in werking getreden op 26 februari 2021 (één dag na publicatie in het Belgisch Staatsblad).
Oorspronkelijk was deze taks bedoeld voor “diegenen met de breedste schouders”. Deze doelstelling werd naar aanleiding van het advies van de Raad van State dd. 2 december 2020 over het voorontwerp van wet evenwel geschrapt en komt dan ook niet voor in de voorbereidende werkzaamheden. De belasting is voortaan een zuiver budgettaire maatregel.
Hierna beschrijven wij voor u de krachtlijnen van deze taks die een impact kan hebben op uw roerend vermogen.

VOORWERP VAN DE BELASTING?

De belasting viseert alle effectenrekeningen (1) waarop belastbare financiële instrumenten worden aangehouden (2), waarvan de gemiddelde waarde (3) meer bedraagt dan € 1.000.000 in de loop van de referentieperiode (4).

1. Wat verstaat men onder “effectenrekening”?

De wet omschrijft dit als: “een rekening waarop financiële instrumenten mogen worden gecrediteerd of gedebiteerd, ongeacht of deze effectenrekening wordt aangehouden in onverdeelde eigendom, of in gesplitste eigendom.”
Deze effectenrekeningen, ongeacht of zij worden aangehouden door natuurlijke personen, rechtspersonen (bijvoorbeeld vzw’s en vennootschappen) of oprichters van juridische constructies, zijn onderworpen aan de taks. De wijze waarop de effectenrekeningen worden aangehouden (in volle eigendom, in onverdeeldheid, in blote eigendom) en het aantal titularissen speelt geen enkele rol voor de toepassing van de effectentaks.
Voor Belgische inwoners worden alle effectenrekeningen aan de belasting onderworpen, ongeacht in welk land de effectenrekening wordt aangehouden.
Voor niet-inwoners, daarentegen, zijn enkel effectenrekeningen aangehouden bij een Belgische financiële tussenpersoon aan de taks onderworpen. Bovendien dient voor deze niet-inwoners te worden nagegaan of het land waar zij hun fiscale woonplaats hebben (de zogenaamde “woonstaat”) met België een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft afgesloten waarin de bevoegdheid om belastingen te heffen over het vermogen wordt toegewezen aan de woonstaat. In dat geval kan de taks op de effectenrekeningen geen toepassing vinden.
Zo zal de taks op de effectenrekeningen bijvoorbeeld niet verschuldigd zijn in hoofde van fiscale inwoners van Nederland, Luxemburg, Duitsland, Spanje of Zwitserland, aangezien de geldende verdragen ter voorkoming van dubbele belasting de heffingsbevoegdheid voor wat betreft de belasting over het vermogen uitsluitend aan de woonstaat toekennen.
Dit doet meteen een eerste vraag rijzen: stel dat een effectenrekening met een gemiddelde waarde boven € 1.000.000 in België in onverdeeldheid wordt aangehouden door twee broers, waarvan de ene Belgisch fiscaal inwoner is en de andere een Nederlands fiscaal inwoner. De Belgische financiële tussenpersoon zal in dit geval verplicht zijn om de belasting in te houden (zie hierna) op basis van de totale waarde van de effectenrekening, aangezien minstens één titularis fiscaal inwoner is van België. De andere titularis, die in ons voorbeeld fiscaal inwoner is in Nederland, kan uiteraard steeds proberen om de belasting terug te vorderen van de Belgische fiscus. Immers, de toepassing van de taks is in deze omstandigheden mogelijks in strijd met de bepalingen van het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen België en Nederland. Heeft hij kans op slagen? De toekomst zal het uitwijzen.
Er geldt een uitzondering voor effectenrekeningen die financiële tussenpersonen voor eigen rekening aanhouden. Zij worden niet geviseerd door de taks. Effectenrekeningen aangehouden door verzekeringsmaatschappijen met de bedoeling om de betaling van het gegarandeerd rendement aan de polishouders van tak 21 te verzekeren, zijn bijvoorbeeld niet aan de belasting onderworpen.
Effectenrekeningen aangehouden door een verzekeringsmaatschappij (bij een Belgische financiële instelling) in het kader van de tak 23 worden daarentegen wél aan de taks onderworpen. Dergelijke effectenrekeningen worden namelijk (op globale wijze voor alle polishouders) aangehouden door verzekeringsmaatschappijen voor rekening van de polishouders en hebben de facto steeds een gemiddelde waarde boven € 1.000.000.
Tot slot merken we op dat effectenrekeningen verbonden aan de financiering van een aanvullend pensioen (2e en 3e pijler) altijd buiten het toepassingsgebied van de belasting vallen.

2. Wat zijn de “belastbare financiële instrumenten”?

De wettelijke definitie is bijzonder ruim en verwijst onder andere naar alle financiële instrumenten bedoeld in artikel 2, 1° van de wet van 2 augustus 2002 (dit omvat onder meer afgeleide producten zoals turbo’s, speeders en trackers, OTC-contracten, etc.), alsook geldmiddelen aangehouden op een effectenrekening.
De opsomming van financiële instrumenten in de wet lijkt niet-limitatief te zijn, wat strookt met het opzet van de regering om de belastbare grondslag zo ruim mogelijk te formuleren.
Bijgevolg vallen liquide middelen (cash) gecrediteerd op effectenrekeningen onder het toepassingsgebied van de taks. A contrario, liquide middelen op een spaar- of zichtrekening zijn niet onderhevig aan de effectentaks.
In het kader van de parlementaire debatten, heeft de minister van Financiën verduidelijkt dat bij het bepalen van de belastbare grondslag geen rekening moet worden gehouden met “sub-rekeningen” die zijn gekoppeld aan een effectenrekening en uitsluitend worden aangewend om gelden te innen. Enkel gelden ingeschreven op de “hoofdrekening” worden geviseerd en zijn te beschouwen als belastbare financiële instrumenten. Bij heel wat banken (waaronder Degroof Petercam) worden de liquide middelen op een afzonderlijke sub-rekening van de effectenrekening aangehouden waardoor er kan gesteld worden dat de effectentaks niet verschuldigd is op deze liquide middelen.
Effecten op naam die, ingevolge hun aard, enkel worden ingeschreven in het aandeelhoudersregister van de vennootschap, worden evenmin geviseerd.
Daarentegen stelt de minister van Financiën expliciet dat effecten op naam toch binnen het toepassingsgebied van de taks vallen wanneer zij worden aangehouden op een effectenrekening (bv.: “nominee holder” ). In de bancaire praktijk zullen er echter technische vragen opduiken waarop er momenteel nog geen duidelijke antwoorden zijn (wat met aandelen op naam op een effectenrekening bijvoorbeeld die enkel worden weergegeven in het kader van de rapportering aan de belegger?).

3. Hoe wordt de gemiddelde waarde van de effectenrekening bepaald?

De effectenrekening wordt op de laatste dag van elk kwartaal gewaardeerd (met name op 31 december, 31 maart, 30 juni en 30 september). Elk van deze waarderingen vormt een referentietijdstip. De gemiddelde waarde wordt vervolgens bepaald aan de hand van de verschillende referentietijdstippen tijdens een referentieperiode. De referentieperiode loopt (in principe; zie hierna) vanaf 1 oktober tot en met 30 september van het daaropvolgende jaar.
De grens van € 1.000.000 is bereikt wanneer het gemiddelde van de waarden op de referentietijdstippen tijdens de referentieperiode meer dan € 1.000.000 bedraagt.
De opening, overdracht of sluiting van een effectenrekening en de wijziging van de fiscale woonplaats van de titularis van een rekening, zijn gebeurtenissen die een impact kunnen hebben op de referentieperiode.
Laat ons een voorbeeld nemen om dit illustreren: stel, een Belgische belastingplichtige beschikt over een effectenrekening bij bank A tot 31 augustus 2021 en besluit vervolgens de effectenrekening over te zetten naar bank B.
Voor de toepassing van de taks zal in dat geval rekening gehouden worden met twee referentieperiodes: (i) een eerste periode waarbij de gemiddelde waarde van de effectenrekening bij bank A bepaald wordt aan de hand van de waarde op referentietijdstippen 31 maart en 30 juni en (ii) een tweede periode waarbij de gemiddelde waarde van de effectenrekening bij bank B bepaald wordt aan de hand van de waarde op het referentietijdstip 30 september.
Bedraagt de gemiddelde waarde van de effectenrekening voor beide referentieperiodes meer dan € 1.000.000, dan zal de taks tweemaal moeten worden ingehouden. Had de belastingplichtige zijn effectenrekening bij bank A behouden, dan zou de taks daarentegen slechts één keer verschuldigd zijn geweest.
Dat dergelijke situaties zich überhaupt kunnen voordoen, is te wijten aan het feit dat de belasting verschuldigd is op de effectenrekening zelf, ongeacht de identiteit van de titularis.
De belastingplichtige die met deze (of een gelijkaardige) situatie wordt geconfronteerd, kan overwegen een aanvraag tot terugbetaling in te dienen.

4. Wat is het belastbaar tijdperk?

Het gaat om een periode – te weten, de referentieperiode waarvan sprake hierboven – van twaalf opeenvolgende maanden, vanaf 1 oktober tot en met 30 september van het daaropvolgende jaar.
Het eerste belastbaar tijdperk loopt vanaf 26 februari 2021 (i.e. de eerste dag volgend op de datum van publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad) en eindigt op 30 september 2021.
De datum van 31 maart 2021 zal bijgevolg als het eerste referentietijdstip gelden voor de berekening van de belasting.

HOE WORDT DE BELASTING BEREKEND?

Het tarief van de belasting bedraagt 0,15%. Dit tarief wordt toegepast op de gemiddelde waarde van de effectenrekening indien deze het grensbedrag van € 1.000.000 overschrijdt tijdens de referentieperiode.
Voorbeeld: voor een effectenrekening met een gemiddelde waarde van € 1.250.000 zal de belasting € 1.875 bedragen.
Het bedrag van de belasting wordt beperkt tot 10% op het verschil tussen de gemiddelde waarde van de effectenrekening en het grensbedrag van € 1.000.000. Deze beperking is de facto enkel relevant voor effectenrekeningen waarvan de waarde slechts in beperkte mate het grensbedrag overschrijdt en strekt ertoe te vermijden dat de waarde van de effectenrekening door het inhouden van de belasting zou dalen tot beneden het grensbedrag.
Voorbeeld: een belastingplichtige beschikt over een effectenrekening met een gemiddelde waarde van € 1.001.000. Zonder toepassing van de beperkingsregel, zou de taks € 1.501,50 bedragen, waardoor de waarde van de effectenrekening zou dalen tot € 999.498,50. Echter, ingevolge de beperkingsregel, wordt het bedrag van de taks geplafonneerd op € 100 (= 10% x (€ 1.001.000 - € 1.000.000)).

WAT INDIEN U DE BELASTING PROBEERT TE VERMIJDEN?

De wet voorziet in een tweevoudig mechanisme om verrichtingen tegen te gaan die ertoe strekken de belasting te vermijden.
Dit tweevoudig mechanisme omvat, enerzijds, een dubbel onweerlegbaar vermoeden van fiscaal misbruik en, anderzijds, een “algemene” anti-misbruikbepaling.

1. Onweerlegbare vermoedens

De wet bevat twee onweerlegbare vermoedens, meer bepaald twee situaties waarin het tegenbewijs niet is toegelaten en er dus steeds sprake is van fiscaal misbruik:
1.
het splitsen van een effectenrekening in meerdere effectenrekeningen aangehouden bij dezelfde tussenpersoon.

Het begrip “splitsen” wordt niet duidelijk omschreven in de wet en is aldus vatbaar voor interpretatie.

Het “splitsen” van een effectenrekening ter waarde van € 1.800.000 in twee effectenrekeningen, elk ter waarde van € 900.000, met dezelfde karakteristieken en dezelfde titularissen, valt onder het toepassingsgebied van dit onweerlegbaar vermoeden. Deze splitsing wordt buiten beschouwing gelaten voor de berekening van de belasting, die verschuldigd zal zijn op het totaal bedrag van € 1.800.000. Immers, vóór de splitsing was de effectenrekening aan de taks onderworpen.

Minder voor de hand liggend betreft de situatie waar een effectenrekening, aangehouden door een vruchtgebruiker en twee naakte eigenaars, wordt gesplitst in twee effectenrekeningen, elk aangehouden door de vruchtgebruiker en één naakte eigenaar. Gaat het nog steeds om een splitsing in de zin van de wet of eerder een uitonverdeeldheidtreding?

Vermits het om een specifiek onweerlegbaar vermoeden gaat, zijn sommige specialisten van oordeel dat deze bepaling op strikte wijze dient te worden geïnterpreteerd, teneinde de rechtszekerheid voor de belastingplichtigen te garanderen.

Echter, de minister van Financiën heeft in het kader van de parlementaire voorbereidingen slechts zeer concrete situaties vermeld die, volgens hem, geen fiscaal misbruik zouden uitmaken. Het gaat hierbij onder meer om de uitonverdeeldheidtreding na overlijden of in het kader van een echtscheiding.

Duidelijke richtlijnen omtrent de draagwijdte van het onweerlegbaar vermoeden zijn, ons inziens, onontbeerlijk.
2.
de omzetting van belastbare financiële instrumenten, aangehouden op een effectenrekening, naar effecten op naam, ingeschreven in het aandeelhoudersregister van de vennootschap

Voor de toepassing van de taks, wordt de waarde van de effectenrekening bepaald rekening houdend met de (waarde van de) instrumenten die werden omgezet naar effecten op naam.
Bovenstaande verrichtingen zijn niet-tegenstelbaar aan de belastingadministratie. De belastingplichtige beschikt niet over de mogelijkheid om de verrichting te verantwoorden (bv. aan de hand van niet-fiscale motieven). De taks zal bijgevolg verschuldigd zijn, zonder enige mogelijkheid tot ontwijken en de financiële instellingen zullen verplicht zijn om de effectentaks in te houden.
De niet-tegenstelbaarheid van een splitsing of een omzetting is niet slechts eenmalig (lees: voor één belastbaar tijdperk) van toepassing, maar werkt door tot het ogenblik waarop er zich een transactie voordoet die wel tegenstelbaar is (bijvoorbeeld een verkoop van effecten op naam). In dat geval zal de belastingplichtige er alle belang bij hebben om de financiële instelling te informeren van een dergelijke transactie, zodat deze er rekening zou kunnen mee houden.
Er bestaat twijfel omtrent de datum van inwerkingtreding van de hierboven omschreven anti-misbruikbepaling. Volgens de minister van Financiën heeft deze bepaling een retroactieve werking en werkt zij terug tot 30 oktober 2020, hoewel de wet houdende de invoering van een nieuwe jaarlijkse taks op de effectenrekeningen zelf pas op 26 februari 2021 in werking is getreden.
Dit houdt onder meer in dat elke omzetting van belastbare financiële instrumenten naar effecten op naam vanaf 30 oktober als fiscaal misbruik kwalificeert.
Hoewel er argumenten bestaan op basis waarvan de retroactieve werking zou kunnen worden betwist, is het erg waarschijnlijk dat banken in bepaalde gevallen abstractie zullen moeten maken van de splitsing van rekeningen en/of van de omzetting in effecten op naam uitgevoerd vanaf 30 oktober 2020 voor de berekening van de taks.

2. Algemene anti-misbruikbepaling

De wet bevat ook een algemene anti-misbruikbepaling die van toepassing kan zijn op situaties die niet reeds geviseerd worden door de onweerlegbare vermoedens. De doelstelling van deze algemene anti-misbruikbepaling is vermijden dat de belastingplichtigen hun effectenrekeningen structureren met als enkel doel om de effectentaks te vermijden.
Stel: een titularis van een effectenrekening ter waarde van € 900.000 – die, door een goed presterende markt, het grensbedrag van € 1.000.000 op korte termijn dreigt te overschrijden – vraagt aan zijn bank om de effectenrekening in twee afzonderlijke rekeningen te splitsen. Is er sprake van fiscaal misbruik?
De waarde van de effectenrekening is lager dan € 1.000.000, zodat de effectenrekening (nog) niet onder het toepassingsgebied van de taks valt. Een splitsing van de effectenrekening wordt alsdan niet geviseerd door de onweerlegbare vermoedens, aldus de minister van Financiën.
De verrichting kan evenwel nog steeds worden gevat door de algemene anti-misbruikbepaling. Op basis van deze bepaling is er sprake van fiscaal misbruik wanneer een verrichting ertoe strekt zich buiten het toepassingsgebied van de taks te plaatsen en er geen sprake is van andere niet-fiscale motieven.
In geval van fiscaal misbruik is de verrichting niet-tegenstelbaar aan de belastingadministratie; de effectentaks zal verschuldigd zijn op het ogenblik dat de gemiddelde waarde van de effectenrekening de grens van € 1.000.000 overschrijdt. De waarde van de financiële instrumenten die het voorwerp uitmaken van de abusieve handeling wordt dan ook bij de waarde van de effectenrekening geteld.
In tegenstelling tot de onweerlegbare vermoedens, beschikt de belastingplichtige in het kader van de algemene anti-misbruikbepaling over de mogelijkheid om het tegenbewijs te leveren. Meer bepaald, kan de belastingplichtige aantonen dat de verrichting niet werd gesteld om aan de taks op de effectenrekeningen te ontsnappen. De minister van Financiën heeft in dit verband expliciet verklaard dat de financiële instellingen, hoewel zij in sommige gevallen belastingschuldige zijn voor de toepassing van de taks (zie hierna), op dit vlak geen enkele beoordelingsbevoegdheid, noch onderzoeksplicht hebben.
Financiële instellingen kunnen echter, uit voorzichtigheid en bij wijze van voorzorgsmaatregel, hun cliënten vragen om de motieven bij een welbepaalde verrichting te documenteren.
Het belang van dergelijke documentatie mag niet worden onderschat, aangezien volgens de minister van Financiën het toepassingsgebied van de anti-misbruikbepaling erg ruim moet worden opgevat.
Nemen we volgend voorbeeld: een beursgenoteerde vennootschap besluit, op basis van een beslissing van de algemene vergadering, om nieuwe aandelen op naam uit te geven. In uw hoedanigheid van investeerder van deze vennootschap, waarin u reeds beschikt over gedematerialiseerde effecten, wenst u deel te nemen aan de kapitaalsverhoging. Indien u inschrijft op aandelen op naam, zou deze verrichting volgens de minister van Financiën kunnen worden gevat door de algemene anti-misbruikbepaling. Bij gebrek aan niet-fiscale motieven, zullen de nieuw verworven aandelen op naam mee in rekening worden gebracht bij de berekening van de belasting.
Merk op dat bepaalde specialisten het uitgebreide toepassingsgebied van de anti-misbruikbepaling niet onderschrijven. Meer verduidelijkingen zullen wellicht volgen in de nabije toekomst.
Deze anti-misbruikbepaling treedt in werking op 30 oktober 2020. Ze heeft bijgevolg retroactieve werking; hierover bestaat geen enkele twijfel.

WIE IS DE BELASTINGSCHULDIGE?

Wanneer de effectenrekening wordt aangehouden bij een Belgische financiële instelling, dan is deze laatste verantwoordelijk voor de inhouding, de aangifte en de betaling van de taks voor rekening van de titularis(sen) van de effectenrekening.
Gaat het om een effectenrekening in het buitenland, dan neemt ofwel de buitenlandse financiële instelling deze taken voor haar rekening, ofwel gaat de belastingplichtige zelf over tot het indienen van de aangifte en de betaling van de belasting.
Indien een effectenrekening meerdere titularissen heeft en de taks niet werd ingehouden en betaald door een tussenpersoon, dan zijn de titularissen hoofdelijk gehouden tot het indienen van de aangifte en de betaling van de belasting.

BESLUIT

Met de recent goedgekeurde wet wordt een eenvoudige (dankzij het ruime toepassingsgebied), efficiënte (door de wijze van inhouding) en onontkoombare (via de anti-misbruikbepalingen) belasting beoogd.
De wet is echter niet vrij van kritiek en er dienen nog tal van punten te worden uitgeklaard. In die optiek heeft de minister van Financiën zich ertoe geëngageerd om, in overleg met de actoren binnen de financiële sector, de praktische aspecten van de nieuwe belasting verder te verfijnen/verduidelijken.
De uitdaging voor de minister van Financiën, die dit project van de Vivaldi-regering op zich heeft genomen, bestaat er nu in om te vermijden dat deze nieuwe belasting hetzelfde lot ondergaat als haar voorganger, dewelke de toets van het Grondwettelijk Hof niet heeft doorstaan en zodoende werd vernietigd.
Dit is commerciële informatie uitgaande van Bank Degroof Petercam nv, met zetel te Nijverheidsstraat 44, 1040 Brussel, België (hierna “Bank Degroof Petercam”), die verantwoordelijk is voor de productie en de verdeling ervan. De informatie in dit document is uitsluitend bedoeld voor algemene informatiedoeleinden en mag niet worden beschouwd als raad over financiële planning in de zin van de Wet van 25 april 2014, noch als enig ander advies, voorstel of persoonlijke informatie, noch als openbaar aanbod van financiële instrumenten. De algemene informatie in dit document is niet afgestemd op de individuele persoonlijke situatie van de geadresseerde/lezer/ontvanger. Dit document is niet bedoeld om een volledige beschrijving te geven van de geldende wettelijke bepalingen, de rechtsleer of de rechtspraak, noch van de financiële dienst(en) die Bank Degroof Petercam aanbiedt. Hoewel alle voorzorgen werden genomen en Bank Degroof Petercam bij de redactie van huidig document beroep heeft gedaan op bronnen welke ze betrouwbaar acht, kan Bank Degroof Petercam de juistheid of volledigheid van de informatie in dit document niet garanderen en kunnen noch Bank Degroof Petercam, noch haar verbonden vennootschappen, bestuurders, adviseurs of werknemers verantwoordelijk worden gesteld voor enige onjuiste, onvolledige of ontbrekende informatie, of voor enige rechtstreekse of onrechtstreekse schade, verlies, kosten, vordering of andere uitgave die voortvloeit uit het gebruik van dit document, behalve in het geval van opzettelijke fout of grove nalatigheid.
Huidig document mag niet worden gekopieerd of verspreid zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming vanwege Bank Degroof Petercam.
De verstrekte informatie is correct op de datum van publicatie.
Bank Degroof Petercam is erkend door en staat onder prudentiëel toezicht van de Nationale Bank van België, Berlaimontlaan 14, 1000 Brussel, en onder het toezicht van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA), Congresstraat 12-14, 1000 Brussel, voor de bescherming van beleggers en consumenten.

Verantwoordelijke uitgever: Bank Degroof Petercam
Wettelijk adres: Bank Degroof Petercam nv, Nijverheidsstraat 44, 1040 Brussel.
BTW: BE 0403.212.172 (RPR Brussel) - FSMA 040460 A
Deel het artikel
Gereglementeerd door de Belgische Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) en de Nationale Bank van België | Alle rechten voorbehouden 2024, Degroof Petercam