Ondanks deze uitspraak van het Hof van Cassatie werd het merendeel van de verzoeken tot terugbetaling ingediend op basis daarvan, afgewezen door de Belgische fiscale administratie, met als argument dat het Belgische interne recht het FBB voor natuurlijke personen had afgeschaft in 1988.
De uitspraak van 15 oktober 2020: bevestiging die resulteert in een restrictieve circulaire
Nadat het Hof van Cassatie zich in 2020 opnieuw ondubbelzinnig in het voordeel van de belastingplichtige had uitgesproken, kondigde de minister van Financiën in de pers aan dat de fiscale administratie de cassatierechtspraak zou volgen en een gedeelte van de Franse belasting zou verrekenen met de Belgische roerende voorheffing.
Op 28 mei 2021 werd een circulaire gepubliceerd waarin de fiscale administratie haar standpunt dienaangaande uiteenzette. De aftrek van het FBB werd daarin afhankelijk gemaakt van de opname van het bedrag van het dividend in de aangifte in de personenbelasting, zelfs in de gevallen waarin het dividend (omdat het rechtstreeks op een bankrekening van de ontvanger in België was gestort) aan de bevrijdende roerende voorheffing was onderworpen. Daar waar de term "bevrijdend" precies betekent dat wanneer inkomsten uit roerende goederen (in dit geval het dividend) onderworpen zijn aan roerende voorheffing, de belastingplichtige deze in principe niet meer hoeft op te nemen in zijn aangifte personenbelasting.
Ditmaal weigerde de fiscale administratie om het FBB toe te passen wanneer de dividenden niet werden opgenomen in de aangifte personenbelasting, zich beroepend op haar circulaire, die er kwam na de voor de belastingplichtige gunstige uitspraak van het Hof van Cassatie².
Dit administratieve standpunt had geen wettelijke basis. Bovendien impliceerde de door de administratie opgelegde voorwaarde ook een relatief korte termijn voor de belastingplichtige om actie te ondernemen voor dividenden ontvangen vóór 2020 (en die – in afwezigheid van circulaire - niet in de aangifte werden opgenomen)³.
Het administratieve standpunt uit de circulaire gaf de voorbije jaren aanleiding tot meerdere geschillen tussen belastingplichtigen en administratie. De rechtbanken en hoven waaraan deze werden voorgelegd, beslisten nu eens in het voordeel van de fiscale administratie, dan weer in het voordeel van de belastingplichtige. Dit laatste was bijvoorbeeld het geval in het arrest van 15 december 2020 van het Hof van Beroep te Gent. Hetzelfde Hof van Beroep volgde dan weer het standpunt van de fiscale administratie in een latere uitspraak van 5 oktober 2021.
Tegen beide uitspraken werd beroep aangetekend bij het Hof van Cassatie (het eerste door de Belgische staat, het tweede door de belastingplichtige).
Twee arresten van het Hof van Cassatie van 23 november 2023: schaakmat?
In twee arresten van 23 november 2023 bevestigt het Hof van Cassatie opnieuw het algemeen rechtsbeginsel van de primauteit van het internationale verdragsrecht op de bepalingen van het nationale recht.
De zienswijze van de administratie dat het verlenen van een minimum verrekenbaar bedrag aan FBB onderwerpt aan de voorwaarde van het vermelden van de dividenden in de aangifte in de personenbelasting, kan volgens het Hof van Cassatie niet tegen de belastingplichtige worden ingeroepen, temeer aangezien hiervoor geen enkele wettelijke basis was vóór de publicatie van voornoemde circulaire.
Het Hof concludeert dat het FBB dus moet worden verrekend met de in België verschuldigde belasting, ook wanneer het dividend uit Franse bron onderworpen werd aan de bevrijdende roerende voorheffing en het dividend niet werd opgenomen in de aangifte personenbelasting.
Impact van deze nieuwe rechtspraak en wijzigingen in de toekomst
Ingevolge deze recente cassatierechtspraak is het de fiscale administratie dus niet langer toegestaan om het toekennen van het voordeel van het FBB afhankelijk te maken van de voorwaarde van de vermelding van de dividendbedragen in de aangifte personenbelasting.
De belastingplichtige kan dus het voordeel van het FBB claimen via een bezwaarschrift of een aanvraag tot terugbetaling van de te veel ingehouden roerende voorheffing, al naargelang het geval. Wat de termijn betreft waarbinnen de aanvraag tot terugbetaling moet worden ingediend, blijkt uit het arrest van het Hof van Beroep te Gent van 15 december 2020, bevestigd door het Hof van Cassatie, dat deze 5 jaar bedraagt⁴. Het belastingkrediet zou dus nog kunnen worden gevraagd voor dividenden ontvangen in 2019 of later.
Voormelde rechtspraak zal uiteraard argumenten bieden aan belastingplichtigen die momenteel een administratieve of gerechtelijke procedure hebben lopen voor de toepassing van het FBB.
Vergelijkbare bepalingen als deze die in het Belgisch-Franse verdrag met betrekking tot dividenden van Franse oorsprong in het belastingkrediet voorziet voor de Belgische ingezetenen, zijn opgenomen in verdragen met andere landen. Dit is met name het geval in de verdragen met Italië, Ierland, Israël, Finland en Noorwegen.
Tot slot moet worden opgemerkt dat het nieuwe Belgisch-Franse belastingverdrag van 9 november 2021, dat ten vroegste in 2025 in werking zou moeten treden, het belastingkrediet in de vorm van het FBB afschaft. Na inwerkingtreding van dit verdrag zal de belastingdruk op dividenden van Franse oorsprong voor Belgische ingezetenen in principe opnieuw stijgen tot 38,96%, tegenover 30% voor dividenden van Belgische oorsprong. Afwachten of ditmaal de Europese instanties de Belgische belastingplichtige te hulp zullen komen.