De eerste factor is eenvoudig: gezien de aartsmoeilijke toestand van de Belgische overheidsfinanciën is een lagere belasting van dividenden wishful thinking en moeten enige 'fiscale gunsten' elders worden 'gecompenseerd'. Dat houdt vooral steek in de context van de Belgische taxshift, namelijk de verschuiving van belasting op arbeid naar andere categorieën van inkomen zoals – u raadt het al – dividenden.
De tweede factor, het behoud van het fiscaal interessante statuut van de Belgische GVV, is ook belangrijk. België moet immers concurreren met vergelijkbare vastgoedbeleggingsstructuren in de buurlanden en moet deze florerende sector die aardig wat belastingen in het laatje brengt, vrijwaren. GVV's betalen misschien geen vennootschapsbelasting, maar ze leveren voor de staat wel aanzienlijke inkomsten op: roerende voorheffing, exit tax (eenmalige belasting wanneer een vennootschap het GVV-statuut krijgt) en andere belastingen (abonnementsbelasting, onroerende voorheffing, …).
Pleidooi voor eenvoud
Eenvoudige en efficiënte belastingen zijn heel belangrijk om de kosten voor de belastinginning en hoofdbrekens voor de belastingbetaler tot een minimum te beperken. Dat wordt mooi geïllustreerd door de belastinghervorming van 2012, toen het gewone tarief van de roerende voorheffing werd verhoogd tot 21%, maar met een bijkomende heffing van 4% op roerende inkomsten van meer dan EUR 20.020. De roerende voorheffing was bijgevolg niet langer bevrijdend, en de invoering van de nieuwe maatregel bracht een hele hoop administratie met zich mee. Het was dan ook geen verrassing dat deze hervorming het jaar daarna al werd afgeschaft ('uniforme' verhoging van de roerende voorheffing tot 25%). Dit verklaart ook waarom de recente 'speculatietaks' (op 'gewone' aandelen - deze taks geldt niet voor Belgische GVV's) en nieuwe geplande belastingen op meerwaarden veel ingewikkelder zijn dan een eenvoudige verhoging van de roerende voorheffing, en het nog maar de vraag is of ze fiscaal efficiënt zijn.
Het sociale karakter van beursgenoteerd vastgoed
Tot slot, maar niet onbelangrijk, worden belastingen gewoonlijk door landen gebruikt voor 'maatschappelijke' aangelegenheden, zoals extra woongelegenheid creëren, voldoen aan de tekortkomingen op het gebied van huisvesting voor zorgbehoevenden of wat dan ook als maatschappelijk relevant wordt beschouwd. Dit is de hele bedoeling van de bovenvermelde 'taxshift' (de werkgelegenheid stimuleren door arbeid minder te belasten). Maar het is ook de achterliggende reden voor de reeds lang bestaande gunstige roerende voorheffing voor GVV's die beleggen in residentieel vastgoed. De staat wou GVV's immers helpen om te beleggen in residentieel vastgoed aangezien zij worden geconfronteerd met lage marktrendementen, onroerende voorheffing (die wettelijk gezien niet aan huurders kan worden doorgerekend) en goed beschermde huurders.
Door de laatste hervorming van eind 2015 wordt de roerende voorheffing (alweer) verhoogd, nu tot 27%, en wordt het lagere tarief voor residentiële GVV's afgeschaft. Het gevolg is dat de belasting op dividenden van residentiële GVV's, die aanvankelijk 0% bedroeg, in de laatste vier jaar drastisch is gestegen. Als (gedeeltelijke) compensatie en om enkele ongewenste neveneffecten te vermijden (verschillende gemeenten betalen een aanzienlijk hogere huur aan de beursgenoteerde GVV Care Property Invest), heeft de huidige minister van Financiën aangekondigd dat de roerende voorheffing voor GVV's gericht op zorgvastgoed vanaf januari 2017 wordt verlaagd tot 15%. Merk op dat dit slechts een gedeeltelijke compensatie vertegenwoordigt, aangezien zorgvastgoed (rusthuizen, serviceflats, …) vroeger wel in aanmerking kwam als residentieel vastgoed, maar 'gewoon' residentieel vastgoed, zoals 'normale' appartementen, geen zorgvastgoed vertegenwoordigt.
De GVV's waarop de aangekondigde maatregel (die echter nog niet officieel als wet is gepubliceerd) van toepassing is, zijn Aedifica en Care Property Invest (CPI), twee GVV's die voornamelijk beleggen in zorgvastgoed. De maatregel geldt niet voor Home Invest Belgium (HIB), die tot eind 2015 nog als een 'residentiële GVV' van het verlaagde tarief profiteerde. Contractueel kan CPI de gevolgen van een hogere roerende voorheffing doorrekenen aan zijn 'historische' huurders, wat zij al in 2013 deed (toen de roerende voorheffing op residentiële GVV's werd verhoogd van 0% tot 15%). Met andere woorden: het fiscale geaarzel van de regering is voor Care Property Invest niet meer dan een administratief ongemak, maar voor de aandeelhouders van CPI die geen Belgische roerende voorheffing zijn verschuldigd, komt het minder goed uit. Voor Aedifica is deze maatregel positief, aangezien de vennootschap de gevolgen van de hogere roerende voorheffing niet aan haar huurders kon doorrekenen. Dus hoewel we niet verwachten dat de maatregel een aanzienlijke invloed heeft op het brutorendement, zullen de aandeelhouders van Aedifica die Belgische roerende voorheffing zijn verschuldigd, opgelucht kunnen ademhalen aangezien hun nettorendement met circa 16% stijgt. Behalve voor HIB komt deze hervorming, die nauwelijks een jaar na de vorige wordt ingevoerd, het imago van België en de stabiliteit van zijn belastingreglementering niet meteen ten goede.
Een hogere roerende voorheffing is in het huidige Belgische fiscale en politieke klimaat onvermijdelijk, aangezien het een eenvoudige en rechtlijnige manier is om de belastinginkomsten te verhogen. Nieuwe belastingen op meerwaarden zijn ingewikkelder én minder efficiënt, maar zouden om louter politieke redenen toch kunnen worden ingevoerd. Positief is dan weer dat niet kan worden uitgesloten dat andere vormen van vastgoed in de toekomst (opnieuw) een lagere roerende voorheffing zullen genieten, zoals betaalbare en sociale woningen, of vastgoed bestemd voor openbare diensten (scholen, crèches, ...).