Onze experten volgen de economie en de financiële markten op de voet.
Liquidatiereserve: interessant om gelden uit de vennootschap uit te keren?

Liquidatiereserve: interessant om gelden uit de vennootschap uit te keren?

Gert Coppens - Estate Planner
Sinds het aanslagjaar 2015 kunnen KMO-vennootschappen¹ genieten van een permanent fiscaal gunstregime via de aanleg van een zogenaamde ‘liquidatiereserve’.²

Concreet laat de liquidatiereserve toe om (op termijn) op een fiscaal voordeligere wijze middelen uit de vennootschap te halen.

Hoeveel roerende voorheffing is verschuldigd?

Een KMO kan namelijk jaarlijks haar boekhoudkundige winst na belastingen (geheel of gedeeltelijk) reserveren op een aparte passiefrekening, genaamd de liquidatiereserve. Op dit bedrag is onmiddellijk een afzonderlijke aanslag van 10% verschuldigd door de vennootschap.

Echter, wanneer de vennootschap later wordt ontbonden, kan deze liquidatiereserve vrij van roerende voorheffing worden uitgekeerd.

Indien de vennootschap de liquidatiereserve uitkeert door middel van een gewone dividenduitkering (i.e. buiten het kader van een vereffening), dan is er wel nog roerende voorheffing verschuldigd. Het tarief van de roerende voorheffing bedraagt 20%³ indien de uitkering binnen de vijf jaar na reservering gebeurt. Wordt de liquidatiereserve pas nadien uitgekeerd – dus na het verstrijken van de 5-jaars wachttermijn – dan is slechts 5% roerende voorheffing verschuldigd.

Wie kan van de liquidatiereserve gebruik maken?

Enkel ‘kleine’ vennootschappen kunnen gebruik maken van het stelsel van de liquidatiereserve.

Onder een ‘kleine vennootschap’ verstaat men een vennootschap die voor het laatste en het voorlaatste afgesloten boekjaar niet meer dan één van de volgende criteria overschrijdt:
1.
een jaargemiddelde van het personeelsbestand van ten hoogste 50,
2.
een jaaromzet (exclusief btw) van ten hoogste 9.000.000,00 EUR en
3.
een balanstotaal van ten hoogste 4.500.000,00 EUR⁴. Met andere woorden: men mag één criterium overschrijden zonder de kwalificatie als “kleine vennootschap” te verliezen; meer zelfs, men mag gedurende één jaar twee criteria overschrijden (maar niet gedurende twee jaar).
De beoordeling of men te maken heeft met een kleine vennootschap gebeurt op geconsolideerde basis indien een vennootschap met één of meerdere vennootschappen verbonden is en dit voor het belastbaar tijdperk waarin de liquidatiereserve aangelegd wordt⁵. Het statuut van de vennootschap op het moment van uitkering is dus niet relevant.

Opgelet: dat een vennootschap kan gebruik maken van de liquidatiereserve, betekent nog niet dat dit ook steeds opportuun is. Meer hierover in de paragraaf ‘Liquidatiereserve: een opportuniteit?’ onderaan deze tekst.

Hoe wordt de liquidatiereserve aangelegd?

  • De algemene vergadering beslist over de aanleg van de liquidatiereserve ter gelegenheid van de resultaatsbestemming.
  • De vennootschap legt een liquidatiereserve aan door de boekhoudkundige winst na belasting over te boeken naar één of meer afzonderlijke passiefrekeningen.
  • Bij de aangifte in de vennootschapsbelasting moet een bijkomende opgave worden toegevoegd, waarin melding wordt gemaakt van het bedrag van de aangelegde liquidatiereserve.
  • Het aanleggen van de liquidatiereserve gaat gepaard met een onmiddellijke cash-out, namelijk een afzonderlijke aanslag van 10%.
  • De vennootschap (en dus niet de aandeelhouder) is schuldenaar van deze afzonderlijke aanslag van 10%. Deze afzonderlijke aanslag is een fiscaal niet aftrekbare beroepskost in de vennootschapsbelasting.

Welke winst komt in aanmerking voor de liquidatiereserve?

Enkel de boekhoudkundige winst na belastingen kan toegevoegd worden aan de liquidatiereserve. Reserves die in het verleden werden opgebouwd (de zogenaamde ‘historische reserves’), komen dus niet in aanmerking.
Om het exacte bedrag te bepalen dat kan worden toegevoegd aan de liquidatiereserve, moet men het bedrag van de netto te bestemmen winst delen door factor 1,10. De afzonderlijke aanslag van 10% heeft immers een weerslag op het te bestemmen resultaat, zodat hiermee rekening gehouden moet worden.
Een voorbeeld illustreert dit:
Veronderstel dat een vennootschap een netto te bestemmen winst heeft van 110.000,00 EUR (vóór de aanleg van de liquidatiereserve en de afzonderlijke aanslag van 10%). De aandeelhouders willen een zo groot mogelijk deel van deze winst toevoegen aan de liquidatiereserve.
  • Te bestemmen winst (vóór aanleg liquidatiereserve): 110.000,00 EUR
  • Maximaal bedrag liquidatiereserve: 110.00,00 EUR / 1,10 = 100.000,00 EUR
  • Afzonderlijke aanslag: 100.000,00 EUR x 10% = 10.000,00 EUR
Merk op dat de som van het bedrag van de aangelegde liquidatiereserve (100.000,00 EUR) en de afzonderlijke aanslag (10.000,00 EUR volledig overeenstemt met het te bestemmen winst van 110.000,00 EUR.
De aanwezigheid van boekhoudkundige verliezen uit vorige boekjaren belet de vennootschap niet om voor de winsten (na belasting) van het huidige boekjaar een liquidatiereserve aan te leggen.

Let wel, boekhoudkundige verliezen kunnen de vennootschap (en de aandeelhouders) later nog zuur opbreken. Deze verliezen kunnen er immers toe leiden dat de aangelegde liquidatiereserve niet kan worden uitgekeerd (hetzij tijdens het bestaan van de vennootschap, hetzij in het kader van de vereffening). Slaagt de vennootschap er niet in het tij te keren en de verliezen weg te werken, dan dreigt de liquidatiereserve bijgevolg haar nut te verliezen. Bovendien kan de afzonderlijke aanslag van 10%, betaald op het ogenblik van het aanleggen van de liquidatiereserve, niet gerecupereerd worden.

Vanaf wanneer kan worden uitgekeerd aan de aandeelhouders?
Wat is het tarief van de roerende voorheffing bij uitkering van de liquidatiereserve?

De liquidatiereserve wordt uitgekeerd naar aanleiding van de ontbinding van de vennootschap

  • Wanneer een vennootschap wordt vereffend, is er door de aandeelhouder belasting verschuldigd op de zogenaamde ‘liquidatiebonus’. De liquidatiebonus stemt overeen met het gedeelte van de liquidatie-uitkering dat het werkelijk gestort kapitaal van de ontbonden vennootschap overschrijdt.
  • In beginsel is deze liquidatiebonus onderworpen aan 30% roerende voorheffing.
  • Het gedeelte van de liquidatiebonus dat voortkomt uit de liquidatiereserve, en aldus een afzonderlijke aanslag van 10% heeft ondergaan, kan echter zonder toepassing van roerende voorheffing worden uitgekeerd; In hoofde van een natuurlijke persoon-aandeelhouder wordt deze uitkering uitdrukkelijk als niet-belastbaar inkomen beschouwd.
  • Er is geen wachttermijn voorzien die doorlopen moet worden tussen het aanleggen van de liquidatiereserve en de vereffening van de vennootschap. Met kan dus van dit gunstig stelsel genieten indien men, bijvoorbeeld, de vennootschap reeds vereffent het jaar na het aanleggen van de liquidatiereserve.

De liquidatiereserve wordt uitgekeerd buiten het kader van de vereffening van de vennootschap

Indien de liquidatiereserve wordt uitgekeerd als dividend buiten het kader van de vereffening van de vennootschap geldt de belastingvrijstelling niet. In dat geval is er roerende voorheffing verschuldigd, waarvan het tarief bepaald wordt in functie van de termijn die verstreken is sinds het aanleggen van de liquidatiereserve:
  • bedraagt de periode tussen het einde van het boekjaar waarin de liquidatiereserve is aangelegd en het ogenblik dat het dividend wordt uitgekeerd, minder dan vijf volledige jaren, dan is een (aanvullende) roerende voorheffing van 20% verschuldigd⁶;
  • bedraagt deze periode meer dan vijf jaren, dan is een (aanvullende) roerende voorheffing van 5% verschuldigd.

Een voorbeeld ter verduidelijking:

Een vennootschap heeft voor het boekjaar X (eindigend per 31 december) een te bestemmen resultaat van 110.000,00 EUR (vóór de aanleg van de liquidatiereserve en de afzonderlijke aanslag van 10%). De aandeelhouders willen een zo groot mogelijk deel van deze winst toevoegen aan de liquidatiereserve.
  • Te bestemmen winst (vóór aanleg liquidatiereserve): 110.000,00 EUR
  • Maximaal bedrag liquidatiereserve: 110.00,00 EUR / 1,10 = 100.000,00 EUR
  • Afzonderlijke aanslag: 100.000,00 EUR x 10 % = 10.000,00 EUR

Hypothese 1: Uitkering liquidatiereserve ter gelegenheid van een algemene vergadering in het jaar (X + 5)
  • Dividend: 100.000,00 EUR
  • Roerende voorheffing: 100.00,00 EUR x 20 % = 20.000,00 EUR
    (uitkering binnen wachtperiode van vijf jaar vanaf 31/12x)
  • Netto-dividend: 100.00,00 EUR - 20.000,00 EUR = 80.000,00 EUR
  • Globale belastingdruk: (10.00,00 EUR + 20.000,00 EUR)/110.000,00 EUR = 27,27%
Op het ogenblik van de algemene vergadering in het jaar (X + 5) is de wachtperiode nog niet verstreken. Deze verstrijkt pas op 31 december van het jaar (X + 5), zodat een uitkering aan het gunstiger tarief van 5% pas vanaf 1 januari van het jaar (X + 6) mogelijk is.
Niettemin is de globale belastingdruk van 27,27% nog steeds lager dan de 30% roerende voorheffing die normaliter verschuldigd is bij uitkering van een dividend.


Hypothese 2: Uitkering liquidatiereserve ter gelegenheid van een algemene vergadering in het jaar (X + 6)
  • Dividend = 100.000,00 EUR
  • Roerende voorheffing: 100.00,00 EUR x 5 % = 5.000,00 EUR
    (uitkering binnen wachtperiode van vijf jaar vanaf 31/12x)
  • Netto-dividend: 100.00,00 EUR - 5.000,00 EUR = 95.000,00 EUR
  • Globale belastingdruk: (10.00,00 EUR + 5.000,00 EUR)/110.000,00 EUR = 13,64%
De wachtperiode van vijf jaar, die een aanvang heeft genomen op 31 december van het jaar X (ofwel de laatste dag van het boekjaar X) is immers verstreken op het ogenblik van de algemene vergadering in het jaar (X + 6).

Hierdoor daalt het tarief in de roerende voorheffing bij uitkering tot 5%, wat resulteert in een globale belastingdruk van 13,64%.

De regelmatige uitkering van de liquidatiereserve: een goede strategie?

De uitkering van de liquidatiereserve laat de natuurlijke persoon-aandeelhouder toe om op fiscaal gunstige wijze middelen uit de vennootschap te halen: rekening houdend met de afzonderlijke aanslag van 10% bij het aanleggen van de liquidatiereserve en de 5% roerende voorheffing verschuldigd bij de uitkering ervan – weliswaar na het verstrijken van de wachtperiode van vijf jaar – bedraagt de globale effectieve belastingdruk 13,64%, wat aanzienlijk lager is dan de 30% roerende voorheffing die normaliter verschuldigd is bij dividenduitkeringen.
Hierna enkele aandachtspunten en bedenkingen:
Dividenden en de dubbele uitkeringstest – dat er (liquidatie)reserves aanwezig zijn binnen de vennootschap, betekent niet noodzakelijk dat deze ook daadwerkelijk kunnen worden uitgekeerd. Het vennootschapsrecht legt in dit verband duidelijke restricties op.
  • Zo zijn uitkeringen door besloten vennootschappen (BV) en coöperatieve vennootschappen (CV) overeenkomstig het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen enkel nog toegestaan voor zover zij de zogenaamde dubbele uitkeringstest doorstaan: de balans of netto-actief test en de liquiditeitstest.
  • Kort samengevat mag de liquidatiereserve enkel worden uitgekeerd indien (i) de uitkering niet tot gevolg heeft dat het netto-actief van de vennootschap onder een minimumgrens daalt en (ii) de vennootschap haar opeisbare schulden kan blijven betalen gedurende minstens twaalf maanden volgend op de uitkering.
Beleggen binnen de vennootschap – dat de vennootschap (een deel van) haar boekhoudkundige winst omzet naar een liquidatiereserve, belet niet dat de vennootschap deze ‘vastgeklikte’ middelen naderhand verder actief aanwendt.
  • De vennootschap kan inderdaad vrij beslissen om de liquidatiereserve – bijvoorbeeld tijdens de wachtperiode, maar ook nadien – te beleggen en zodoende bijkomende opbrengsten te laten genereren. Deze opbrengsten kunnen op hun beurt opnieuw genieten van het regime van de liquidatiereserve.
  • Een fiscaal bijzonder aantrekkelijke beleggingsopportuniteit voor vennootschappen betreft de zogenaamde DBI-BEVEK. Beleggen in een DBI-BEVEK (een bijzonder type fonds dat optimaal gebruik maakt van het Definitief Belaste Inkomsten-regime) heeft als voordeel dat ontvangen dividenden en gerealiseerde meerwaarden door de vennootschap nagenoeg volledig kunnen worden vrijgesteld van vennootschapsbelasting.

Liquidatiereserve: ook voordelig voor de vennootschap-aandeelhouder?

  • Een (kleine) vennootschap die op haar beurt aangehouden wordt door andere vennootschappen (moedervennootschappen) of een gemengd aandeelhouderschap (i.e. zowel vennootschappen als natuurlijke personen), zal doorgaans minder gebaat zijn bij het aanleggen van een liquidatiereserve.
  • Ten aanzien van de vennootschap-aandeelhouder heeft de roerende voorheffing, in tegenstelling tot de natuurlijke persoon-aandeelhouder, geen bevrijdende werking. De roerende voorheffing geldt ten aanzien van de vennootschap-aandeelhouder daadwerkelijk als een voorschot op de uiteindelijke vennootschapsbelasting. Dit betekent dat een dividend, afkomstig van de liquidatiereserve, in handen van de vennootschap-aandeelhouder alsnog aan vennootschapsbelasting wordt onderworpen⁷. De roerende voorheffing die werd ingehouden, kan in beginsel worden verrekend met de vennootschapsbelasting (en is in principe zelfs terugbetaalbaar).
  • Met andere woorden, een verlaagd tarief inzake roerende voorheffing (door toepassing van de liquidatiereserve) resulteert in hoofde van de vennootschap-aandeelhouder niet tot een effectieve verlaging van de belastingdruk op het ontvangen dividend. Merk bovendien op dat de vennootschap-aandeelhouder in veel gevallen sowieso kan genieten van een volledige vrijstelling van roerende voorheffing én vennootschapsbelasting ten aanzien van het dividend, en dit op basis van het zogenaamd DBI-regime (indien aan de geldende voorwaarden is voldaan).
  • Daartegenover staat dat de afzonderlijke aanslag van 10%, betaald bij het aanleggen van de liquidatiereserve, definitief verschuldigd blijft en niet kan worden verrekend of teruggevorderd (noch door de vennootschap zelf, noch door de vennootschap-aandeelhouder). Het gaat om een geheel overbodige kost.
  • Vennootschappen met een gemengd aandeelhouderschap die niettemin optimaal gebruik willen maken van de liquidatiereserve, kunnen de piste van een asymmetrische toebedeling van de liquidatiereserve overwegen. Een asymmetrische toebedeling houdt in dat de liquidatiereserve zoveel mogelijk wordt toegewezen aan de natuurlijke personen-aandeelhouders (die kunnen genieten van de bevrijdende roerende voorheffing aan het lagere tarief), terwijl het dividend van de vennootschappen-aandeelhouders bij voorrang geput wordt uit andere beschikbare reserves.
  • Deze techniek werd inmiddels met succes afgetoetst bij de rulingcommissie. Uit de rulingpraktijk blijkt evenwel dat elk geval individueel moet worden beoordeeld. Vennootschappen die een asymmetrische toebedeling overwegen, laten zich aldus best bijstaan door een fiscaal expert.

Liquidatiereserve: een opportuniteit?

De vraag of een liquidatiereserve aanleggen zin heeft in deze of gene vennootschap dient geval per geval te worden bekeken.

Voor de natuurlijke persoon-aandeelhouder zal de aanleg van een liquidatiereserve in principe voordelig zijn, aangezien de uitkering van die reserve aanleiding geeft tot een verlaagde (bevrijdende) roerende voorheffing, zowel bij uitkering van een dividend na verloop van vijf jaar, als op het moment van ontbinding van de vennootschap. Zelfs indien de roerende voorheffing verschuldigd is aan een tarief van 20% en gecombineerd wordt met de afzonderlijke aanslag van 10%, is dit nog voordelig in hoofde van de natuurlijke persoon-aandeelhouder.
Er zijn echter ook situaties en omstandigheden waar het aanleggen van een liquidatiereserve minder opportuun is:
  • Draagt de vennootschap verliezen met zich mee en slaagt zij er niet in om deze (tijdig) weg te werken, dan is de kans zeer reëel dat de opgebouwde liquidatiereserves (geheel of gedeeltelijk) niet kunnen worden uitgekeerd. De aandeelhouder ontvangt dan geen (of een kleiner) dividend, en de afzonderlijke aanslag van 10% blijkt een onnodige uitgave te zijn geweest.
  • Wanneer de vennootschap wordt aangehouden door vennootschappen-aandeelhouders (of wanneer een verkoop van de vennootschap aan een andere vennootschap wordt overwogen) is het eveneens opletten geblazen. Zoals hierboven aangetoond, heeft de liquidatiereserve immers geen enkele (fiscale) meerwaarde voor de vennootschap-aandeelhouder. De afzonderlijke aanslag van 10% - de kostprijs voor het aanleggen van de liquidatiereserve – heeft dan ook geen enkel nut.
man-bicycle

Benieuwd hoe u uw belastingsimpact kunt verlagen?


Onze adviseurs denken proactief met u mee en reiken u fiscaalvriendelijke oplossingen aan.
¹ In de zin van artikel 1:24 van het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (voorheen artikel 15 van het Wetboek van Vennootschappen).
² Zie artikelen 184quater en 269, lid 1, 8° van het Wetboek Inkomstenbelastingen 1992.
³ Het tarief bedraag 17% voor liquidatiereserves aangelegd uiterlijk in het aanslagjaar 2017.
⁴ Artikel 1:24 van het nieuw Wetboek Vennootschappen en verenigingen (oud artikel 15 W. Venn).
Voorafgaande beslissing nr. 2017.631 dd. 9 oktober 2017.
⁶ Het tarief bedraag 17% voor liquidatiereserves aangelegd uiterlijk in het aanslagjaar 2017.
⁷ Mits toepassing van het zogenaamde ‘DBI-regime’, kan dit dividend evenwel volledig worden vrijgesteld in handen van de vennootschap-aandeelhouder.
Deel het artikel
Gereglementeerd door de Belgische Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) en de Nationale Bank van België | Alle rechten voorbehouden 2024, Degroof Petercam