Een gelijkaardige evolutie viel waar te nemen op de lopende rekening van de betalingsbalans. Terwijl de handelsbalans in 1994 nog een surplus van 5,5% van het bbp liet optekenen, was dat tegen 2008 een tekort van 3% geworden. Die achteruitgang was voor een deel te wijten aan de verslechtering van de ruilvoet. Dit doet zich voor als de uitvoerprijzen minder snel stijgen dan de invoerprijzen. De sterke stijging van de grondstoffenprijzen biedt hier dus een deel van de verklaring. De andere verklarende factor is dat de volumegroei van de uitvoer achterbleef op die van de invoer. De opkomst van de opkomende landen en met name China is hier natuurlijk niet vreemd aan, net als de appreciatie van de euro.
Loonkostenhandicap en concurrentiekracht
In mei 2012 liet het Federaal Planbureau zich in een tussentijds rapport vrij kritisch uit over de internationale concurrentiekracht van ons land. Vooral sinds 2005 waren de loonkosten per eenheid product in België namelijk sneller gestegen dan in onze drie buurlanden Frankrijk, Nederland en Duitsland. De instelling spoorde de Belgische beleidsmakers bovendien aan om de loonkostenhandicap weg te werken en meer in te zetten op innovatie, onderwijs en kwaliteitsvolle overheidsinfrastructuur. Nochtans moest de wet van 1996 ter bevordering van de werkgelegenheid en vrijwaring van het concurrentievermogen ervoor zorgen dat de loonkostenevolutie in ons land gecontroleerd verliep. Het echte probleem was dat de toekomstige loonevolutie, meer bepaald in Duitsland, systematisch overschat werd. Bovendien droeg de stijging van de olieprijzen sinds 2004 bij tot sterkere inflatie. Het automatische loonindexeringsmechanisme in ons land zorgde op die manier voor een extra belasting op de concurrentiekracht van Belgische ondernemingen. De wet voorzag wel in een corrigerend luik, maar dat werd onvoldoende en niet automatisch toegepast. Daardoor liep de loonkostenhandicap in 2012 op tot ruim 4,5%.
De Belgische loonkostenhandicap daalde de voorbije jaren echter aanzienlijk. In die mate zelfs dat het sinds 1996 aanwezige loonkostenverschil met onze buurlanden volledig verdween. Dat bewijst dat de maatregelen betreffende de reële loonblokkering (2013-14), de loonmatiging (2015-16), de indexsprong en de taxshift tijdens de afgelopen vijf jaar wel degelijk hun vruchten afwerpen. De Belgische werkgevers schatten dat er nog altijd een historische loonhandicap blijft bestaan van ongeveer 10%. Daarover kan weliswaar gediscussieerd worden. Die inschatting is immers enkel gebaseerd op het verschil in loonkosten per uur. Het is allicht niet verstandig om ons enkel blind te staren op de loonkosten. Ook productiviteitsverschillen, energiekosten en de mate van productdifferentiatie dienen in rekening gebracht te worden. Bovendien lijkt het in de huidige sterk geglobaliseerde economie logisch om verder te kijken dan enkel onze buurlanden.
Een versterkte concurrentiekracht
Het komt er minstens op aan om ervoor te zorgen dat we de (gedeeltelijk) versterkte concurrentiepositie niet opnieuw prijsgeven. Voor een kleine en open economie als België is het belangrijk de vinger aan de pols te houden en buitenlandse investeringen aan te trekken. Onze uitvoer van goederen en diensten vertegenwoordigt maar liefst 84% van het bruto binnenlands product, een van de hoogste cijfers ter wereld. Die openheid ligt mee aan de basis van ons huidige welvaartsniveau. We springen er dan ook maar beter zorgvuldig mee om. De eind vorig jaar geïntroduceerde modernisering van de wet van 1996 ter bevordering van de werkgelegenheid en vrijwaring van het concurrentievermogen is alvast een stap in de goede richting. Het risico op een ontsporing in de loonevolutie ten opzichte van onze belangrijkste handelspartners wordt daardoor beduidend kleiner.