3. Moeten we vrezen voor deflatie of inflatie?
Nogal wat waarnemers vrezen de komst van inflatie. De redenering is dat de combinatie van een sterke inhaalvraag, een beperkter aanbod alsook het zeer expansieve budgettaire en monetaire beleid van regeringen en centrale banken voor een prijsopstoot zal zorgen. Vooralsnog is dat niet de hoofdbekommernis. In de meeste landen liep de werkloosheid hoog op. Door het koopkrachtverlies en de aanhoudend zwakke vraag naar goederen, diensten en investeringen zullen de desinflatoire krachten allicht overheersen. Hoe zit het dan met de massale overheidsprogramma’s van regeringen en centrale banken? Wel, het gaat op dit moment niet zozeer om stimulusmaatregelen, eerder om overbruggingsmaatregelen om het inkomensverlies te verzachten en de toegang tot financiering zo goed mogelijk te vrijwaren. Wat de monetaire versoepelingsprogramma’s (kortweg QE) betreft, is het cruciaal om een onderscheid te maken tussen enerzijds het basisgeld en anderzijds de geldhoeveelheid. Wanneer de centrale bank financiële activa koopt, verhoogt ze de geldbasis. Maar de totale geldhoeveelheid in omloop stijgt daarom niet in dezelfde mate. Die laatste is vooral een functie van de bancaire kredietverlening aan de reële economie. En wanneer de economische vooruitzichten zwak zijn zal ook de vraag naar leningen zwak zijn. Zolang de economie niet op volle toeren draait, moeten we ons waarschijnlijk ongeruster maken over de deflatoire krachten dan over de inflatoire krachten. Toch willen we het risico op hogere inflatie op langere termijn niet minimaliseren. De reden daarvoor ligt vooral in de grote hoeveelheid extra obligaties die overheden recent uitgaven in combinatie met de verwachting dat centrale banken hun beleidsrente nog lange tijd rond de 0% zullen handhaven.
4. Hoe problematisch is de forse stijging van de overheidsschuld?
De grote terugval van de belastinginkomsten alsook de fikse stijging van de publieke uitgaven om de herstelkracht van de economie tijdens de lockdown zo goed als mogelijk te vrijwaren, doen de overheidsbudgetten stevig in het rood gaan en de schuldgraad (overheidsschuld als percentage van het bbp) zwaar oplopen. We hoeven hier evenwel niet al te ongerust over te zijn. De reden is dat de houdbaarheid van de overheidsschulden niet zozeer bepaald wordt door het niveau van de schuldgraad maar wel door de dynamiek die achter de overheidsschuld schuilgaat. Inderdaad, zolang de rentevoet op de overheidsschuld lager is dan de nominale groeivoet (de som van de reële groei en de inflatie) dan zal de schuldgraad altijd evolueren naar een stabiel niveau. Als vervolgens ook het primaire tekort (het overheidstekort zonder de rentelasten) terugvalt dan zal de schuldgraad zich opnieuw op een geleidelijk pad neerwaarts bewegen, en dat zonder dat de overheid de belastingen moet verhogen of moet besparen op de uitgaven. De absolute prioriteit is het herstel van de economische activiteit. Premature overheidsbesparingen, dus vóór de economische activiteit en de arbeidsmarkt weer op kruissnelheid zijn gekomen, zouden echt geen goed idee zijn. Dat is een belangrijke les, zowel uit het voorbije decennium als uit de crisisjaren dertig. Het is daarentegen wel verstandig om het aandeel van productiviteitsverhogende investeringen op te drijven. Hiertoe rekenen we investeringen in infrastructuur, mobiliteit, onderwijs en innovatie. Onderzoek leert dat dit soort investeringen het groeipotentieel van de economie echt kunnen opkrikken. In hoeverre beleidsmakers ook effectief gevolg zullen geven aan deze basisinzichten [1] valt evenwel af te wachten.
5. In welke mate verandert deze crisis ons economisch scenario op lange termijn?
Voorspellingen zijn moeilijk, vooral wanneer het over de toekomst gaat, zo luidt het gezegde. Zoals hierboven al aangehaald, wacht ons waarschijnlijk een lang en lastig sociaaleconomisch herstel na deze historisch zware economische schok. Het kan gerust enkele jaren duren vooraleer de economische activiteit terug aanleunt bij haar potentieel. Onderliggend houden we vast aan ons basisscenario van bescheiden economische groei, lage inflatie en zeer lage tot negatieve reële rentevoeten. Daarnaast is de kans reëel dat deze crisis een aantal tendensen zal versterken en versnellen zoals thuiswerk, de implementatie van digitale toepassingen en een betere ruimtelijke ordening. Maar hetzelfde geldt misschien ook op andere vlakken, denk aan de geopolitieke spanningen en de maatschappelijke polarisering of de ongelijkheid. We kunnen hier niet op alle aspecten ingaan. Het risico lijkt reëel dat deze pandemie evenzeer een extra impuls zal geven aan het reeds eerder ingezette pad van deglobalisering. Nieuwe technologieën, populisme, handelsspanningen en meer bewustwording rond de klimaatopwarming deden westerse bedrijven al langer nadenken of ze hun productie niet dichter bij huis kunnen brengen. Deze pandemie zal de aandacht voor de risico’s die gepaard gaan met de wereldwijd vertakte aanleveringsketens nog versterken en aanzetten om de afhankelijkheid van bedrijven in verre landen terug te schroeven. Het gevolg is dat bevoorradingsketens regionaler zullen worden omdat ze op die manier minder vatbaar zijn voor ontwrichting. Deze evolutie hoeft op zich geen negatief scenario te zijn, tenminste als ze geleidelijk en gecontroleerd plaatsvindt. Het risico op overreactie en een verdere afglijding naar protectionisme is wel degelijk reëel. De weinig verantwoordelijke houding van de VS in vele multilaterale instellingen maakt bovendien dat China extra geopolitieke invloed probeert te winnen. In elk geval lijkt er niet meteen sprake van sterke internationale coördinatie, eerder het tegendeel.